Thursday, November 3, 2011

Het paradijs van het probleem. Jeroen Mettes gelezen op Occupy.

De leesgroep boog zich afgelopen dinsdag over twee teksten van Jeroen Mettes: een selectie uit zijn grote epos N30 en een duizelingwekkende poëticale tekst, Politieke Poëzie. De teksten zijn beide hier te downloaden. Onderstaande aantekeningen werden gemaakt en uitgewerkt door Wouter Osterholt en Ernst van den Hemel:


Jeroen Mettes was een literatuurwetenschapper en dichter die gedurende de jaren 2005 en 2006 het weblog “Poëzienotities” runde. Dit was een levendig discussieforum, maar vooral functioneerde het blog als publicatieplatform voor zijn ‘Dichtersalfabet’ waarin Mettes de Nederlandse poëzie in kaart wilde brengen door alle dichtbundels van een boekwinkel van A tot Z door te lezen. Helaas heeft zijn voortijdige dood in september 2006 dit en veel andere projecten ingekort. Zijn teksten zijn postuum uitgegeven en groeiden uit tot een sensatie in het Nederlandse poëzielandschap. Wij lezen gedeeltes uit zijn grote ‘epische’ gedicht N30, en de daaraan verbonden poëtica “Politieke Poëzie: enige aantekeningen. Poëtica bij N30 (versie 2006)”.

Een van de redenen waarom deze tekst bij deze leesgroep past is de combinatie die eigen is aan het werk van Mettes, een combinatie tussen theorie en artistieke praktijk zonder dat de een ondergeschikt gemaakt wordt aan de ander. Bovendien ademt de tekst van Mettes ook een politieke urgentie uit. De titel van zijn grote gedicht N30, is een verwijzing naar de protesten tegen de Wereldhandelsorganisatie van eind november 1999 (en specifiek de rellen op 30 november), en zijn teksten verwijzen frequent naar de samenhang tussen kapitalisme, verzet en kunst.

Aangezien zowel de gelezen teksten als de discussie die deze teksten teweeg bracht in de leesgroep gekenschetst kan worden door het woord parataxis, d.w.z. het naast elkaar zetten van teksten en ideeën om zo nieuwe gedachten mogelijk te maken, is wat hier volgt geen lineair verhaal, maar een impressie van het gesprek aan de hand van een selectie van de briljante zinnen die het werk van Mettes rijk is.

Het probleem überhaupt van de moderne poëzie is het kapitalisme. Het kapitalisme – waar geen beeld van is: de niet te representeren Idee van ‘alles’.


Op de openingspagina van Mettes’ stuk Politieke Poëzie: Enige aantekeningen. Poëtica bij N30 (versie 2006) wordt gelijk een link gelegd tussen de poëzie en ‘het kapitalisme’. Deze term duidt zoiets aan als de status quo: 'kapitalisme' is dat wat regelt wat er gerepresenteerd kan worden, en wat zelf daardoor niet aan het licht gebracht kan worden omdat het de Idee van ‘alles’ is. ‘Politieke poëzie’ moet daarom eveneens problematisch zijn. (343). Hier lijken de door de wol geverfde theoretici van de leesgroep een postmoderne omgang met literatuur en politiek te herkennen. Dat wil zeggen, in veel andere en eerdere literatuurtheorieën wordt een soortgelijke werking benadrukt: we leven in structuren die de alledaagse werkelijkheid ideologisch structureren; hierdoor lopen we het risico mee te werken aan een werkelijkheid uit naam van een natuurlijkheid, terwijl die werkelijkheid eigenlijk ideologisch bepaald is. Poëzie, als tekst die 'ontregelt' en zo nieuwe onverwachtse inzichten mogelijk maakt, krijgt dan een politieke relevantie. Zo kan ook het gebruik van parataxis, het naast elkaar zetten van onverwachtse teksten, geduid worden. Mettes verwoordt de rol van het toevallige als volgt: "willekeur als garantie voor absolute democratie" (politieke poëzie, p.349). Op pagina 345 stelt Mettes dan ook ‘Waarom zou poëzie de no protest zone bij uitstek zijn? Ze is niets anders dan protest’. Poëzie kan dan gezien worden als het probleem van het kapitalisme. Tegelijkertijd valt Mettes werk niet zo makkelijk samen te vatten. Mettes specificeert de opvatting van probleem op deze pagina verder.

De cultus van het sublieme wijst op een verdacht verlangen naar transcendentie, nostalgie naar het verloren paradijs (de baarmoeder?). Melancholie van het post-. Maar een probleem treurt niet of rouwt niet, het leeft, en dat het leeft, dat is het probleem – het probleem voor de dood (de verstarring, de stand van zaken).


Hier wordt expliciet verwezen naar een aantal postmoderne literatuuropvattingen (o.a. de psychoanalyse). Volgens Mettes moet het idee van ontregelen en problematiseren niet worden opgevat als een nostalgie, of als alleen maar kritiek. In plaats van een verwijzing naar een andere orde, een deconstructie of een ontmanteling, is een probleem een levende aanwezigheid. Het probleem is een probleem voor de stand van zaken, de status quo, hier: de stilstand, of de dood. Dit is verbonden aan een ander thema in zijn werk: de immanente aanwezigheid van het gedicht. ‘Een gedicht doet iets. Is iets.’ (344).

En er is altijd maar één poëzie geweest: die van het paradijs. Uitgangspunt is dat iets in kunst (het wezenlijk creatieve element) walgt van wat niet, zoals zij, het allerhoogste nastreeft. Verwondering is niet het allerhoogste, verstilling is niet het allerhoogste, schoonheid is niet het allerhoogste. Zelfs amusement is niet het allerhoogste! Het allerhoogste is het alleropenste, ‘das Einfache, / Das schwer zu machen ist’: het paradijs.


Een deelnemer van de leesgroep met een katholieke achtergrond benadrukt dat hier geen standaard religieuze opvatting van het paradijs lijkt te worden bedoeld. Dus niet iets uit naam waarvan het heden geminacht dient te worden, en waarnaar we, als naar een utopie, vanuit het heden naar moeten streven. De notulist merkt op dat het paradijs dus niet in het verleden moet worden gezien (zie citaat over nostalgie), en ook niet in een utopische toekomst. Blijft over het heden. De verwijzing naar Brecht’s Lob des Kommunismus, ‘das Einface, / das schwer zu machen ist’, kenschetst de precieze aard van dit heden. Het is een mooie omschrijving van de omstandigheden in dit Occupy kamp: dat verre van perfecte heden, dat toch, op een heel simpel niveau, een gedeelde waarde draagt, en daar zijn politieke kracht uit put. Ook bij Occupy is er een duidelijke zorg om niet te vervallen in prescriptieve utopieën of conservatieve kritiek (“zeg nee!”). Mettes' tekst biedt hier een mooi model voor, aangezien deze het paradijs temidden van de wanhoop zoekt. Er wordt gesuggereerd dat de strijd van belang is: Mettes schrijft over poëzie als ‘een gecondenseerde wereldburgeroorlog’ (353). Het is dus de uitdaging om in de strijd zelf het paradijs te zien.

Daarnaast zijn Mettes’ gedachten over poëzie relevant omdat ze verzet plegen tegen geschiedenis. Het kunstwerk is geen historische gebeurtenis:

De ‘historische gebeurtenis’ laait op en brandt uit, en moet ook uitbranden om effectief te zijn. Wat overblijft zijn beelden en verhalen (representaties), Geschiedenis, geen gebeurtenis. Het kunstwerk – dat is de ambitie – blijft gebeurtenis (hoewel monumentaal en inefficiënt / onwerkbaar).


Het gedicht, dat niet te reduceren valt tot een historische gebeurtenis, heeft de ambitie om altijd gebeurtenis te blijven. Dit levert natuurlijk wel een praktische uitdaging op: hoe kan je organiseren zonder utopie? Of, om er een dubbele laag in aan te brengen, hoe verhoud je je tot de toekomst, die, zoals we nu beleven, wel degelijk om een antwoord en kritiek vraagt?

Poëzie = vluchtwetenschap.


Er wordt verder gesproken over de actualiteit van deze tekst. Deze tekst is niet zomaar een statisch gegeven, hij heeft een beweging in zich, die hem actueel houdt. Mettes' achtergrond van publiceren op het internet en de vermelding ‘versie 2006’ wijst op een zekere vloeiendheid van de tekst. Kennelijk spreekt deze tekst enerzijds van een verhouding tot een heden waarbij beweging en verzet tegen geschiedenis centraal staan, wat zeker geldt voor het heden van Occupy, maar komt anderzijds is tekst ook te lezen als uitdrukking van de wereld van vlak voor de crisis van 2006, juist in zijn benadrukking van vloeiendheid en in de woorden van Mettes dat zijn ‘hoop vooralsnog leeg blijft’ (344). Zijn er nu, een paar jaar crisis en enkele revolutionaire bewegingen verder, niet redenen om hoop ingevuld te zien, dan wel om de wanhoop concreter te zien? Is het voor Occupy bijvoorbeeld nog wel de vraag om het probleem van de kapitalistische orde van kritiek te voorzien? Of is het meer de uitdaging om het probleem vol te houden, en in dat volhouden, in het blijven staan op het Beursplein, in de omgang met alle spanningen die dat met zich meebrengt, een toekomst vorm te geven?

Mogelijk is het gevaar dat Occupy bedreigt niet een ontruiming door te politie, en ligt de grotere uitdaging in de vraag “wat als de politie nu juist niet komt?” Er is een reeële dreiging van ‘monumentalisering’, en Occupy verhoudt zich ongemakkelijk tot het worden van een historische gebeurtenis. De uitdaging van Occupy lijkt op de uitdaging die Mettes formuleert aan de hand van het kunstwerk:

Het ideale werk is een open geheel, waaraan niets ontbreekt en waaraan alles toe kan worden gevoegd.




Wouter Osterholt, Ernst van den Hemel